De Dierenbescherming is blij dat Johan Remkes vandaag in zijn advies pleit voor een integrale aanpak van het stikstofprobleem, dus inclusief dierenwelzijn. Dat is precies waar de Dierenbescherming al geruime tijd op aandringt. Want als je alleen stikstof aanpakt en niet let op andere aspecten, dan bestaat het gevaar dat zo’n aanpak onbedoeld ten koste gaat van bijvoorbeeld het dierenwelzijn. Dan blijft er maatschappelijke onvrede en schuif je de problemen voor je uit, waardoor boeren later toch weer moeten corrigeren.
Terecht merkt Remkes op dat de noodzakelijke veranderingen in de landbouw alleen gerealiseerd kunnen worden als je de landbouw en het landelijk gebied langjarig perspectief biedt. Opmerkelijk is dat hij daarbij onderscheid maakt tussen het extensiveren van landbouwbedrijven voor de Nederlandse markt en intensieve bedrijven die produceren voor de export. In het eerste geval werken dan Nederlandse supermarkten, foodservice en horeca aan een goed verdienmodel voor de boer. Dat valt toe te juichen, maar produceren voor de export is een doodlopende weg waarbij bedrijven volgens Remkes ruimte moeten krijgen tegen lage kostprijs te produceren om op de wereldmarkt te kunnen concurreren.
Negatieve effecten
Maar het zijn juist deze intensieve bedrijven die al tientallen jaren zeer negatieve effecten hebben op het dierenwelzijn, maar ook op milieu, natuur, landschap, volksgezondheid en uiteindelijk ook op het inkomen van de meeste veehouders. Bij deze tweedeling zal de maatschappelijke kritiek op deze vee-industrie terecht blijven bestaan, want dit is gewoon niet duurzaam en ethisch niet aanvaardbaar.
Gelukkig is deze tweedeling grotendeels te nuanceren, want de meeste export gaat naar Duitsland en de andere Nederland omringende landen. Daar heb je dezelfde maatschappelijke discussies en ontwikkelingen om de veehouderij milieu-, natuur- en diervriendelijker te maken. Ook in die landen is er druk om bedrijven te extensiveren en hun verdiensten niet uit kwantiteit maar uit kwaliteit te halen.
Hoe het ook zei, één ding staat vast. Om te beginnen in en om natuurgebieden moet de veehouderij extensiveren. Het is goed dat dhr. Remkes adviseert als eerste 500 a 600 piekbelasters aan te pakken, maar als tweede zou hij moeten adviseren het extensiveren van de veehouderij in en rond natuurgebieden ter hand te nemen en hier een succes van te maken. Zo’n succes dat boeren verder weg van natuurgebieden, die nu nog dreigen te vallen voor verlokkingen van investeren in dure technieken als luchtwassers, emissiearme vloeren en de Lely Sphere, ook voor extensivering gaan kiezen.
Constructieve bijdrage
Remkes adviseert de wijzigingen in dialoog met de agrarische sector en andere partijen te realiseren. De Dierenbescherming staat als altijd klaar om daar een constructieve bijdrage aan te leveren. Maar dat moet niet leiden tot het zoveelste weinig opleverende overlegcircuit. Daarom is het goed dat Remkes ook pleit voor vroeg en stevig beginnen door in het eerste jaar 500 a 600 zogeheten ‘piekbelasters’ onder de veehouderijbedrijven aan te pakken. Door deze bedrijven te veranderen, te verplaatsen of te sluiten wordt direct flink wat stikstofdruk van de natuur gehaald. Daarna kan dan in de betrokken gebieden verder gewerkt worden aan het verlagen van de stikstoflast.
Verder verlagen van de stikstof wordt bemoeilijkt, omdat van menige mogelijke maatregel niet precies vast te stellen is hoeveel stikstofreductie dat oplevert. Remkes beveelt aan te gaan werken met een ‘afrekenbare stoffenbalans’, waarbij een boer bijhoudt hoeveel stikstof en andere stoffen er op zijn bedrijf binnenkomen en uitgaan. Maar Wageningen Universiteit heeft er in een rapport al eens op gewezen dat het ontbreekt aan instrumenten om te borgen dat hierbij door de boer niet per ongeluk of met opzet onjuiste gegevens worden ingevuld. En dat probleem speelt bij veel mogelijke stikstofverlagende maatregelen.